Gent heeft altijd het imago gehad een rebelse stad te zijn. Maar wie het aantal verzetsdaden van de Gentenaars tijdens de Tweede Wereldoorlog bekijkt, en dan vooral in de jaren 1940-1942, moet dat beeld sterk bijstellen. Dat stelde historicus Bruno De Wever op het colloquium waarmee Ons Erfdeel vzw afscheid nam van de voorzitter van haar raad van bestuur, Herman Balthazar.
© Hugo Lefevre
Het onderwerp dat ik aansnijd, raakt Herman Balthazar op verschillende wijzen. Eerst en vooral via zijn persoonlijke geschiedenis. Hermans stiefvader, Omer De Ras, was tijdens de Tweede Wereldoorlog lid van het verzet. Hij werd in 1944 opgepakt door de Duitse Sicherheitspolizei, de Sipo/SD en na zogeheten verscherpte verhoren, gedeporteerd naar het KZ Buchenwald dat hij overleefde. Omer, de jongste van vijf uit een bescheiden gezin, was 32 maar nog steeds ongehuwd toen hij werd opgepakt. U ziet hem hier in zijn KZ-plunje. Zo zag Hermans moeder hem voor het eerst in de etalage van de Gentse fotograaf De Ganck aan de Dendermondsesteenweg, een paar jaar voor ze met hem kennis maakte. Ze huwden in 1948. Herman, zeven jaar toen zijn vader overleed in 1945, groeide op met de verhalen van zijn stiefvader, over zijn aanhouding, de martelingen, het transport naar Buchenwald, de verschrikkingen van het kamp.
Het heeft Herman ongetwijfeld mee geïnspireerd om veel later, als hij hoogleraar in de geschiedenis was geworden aan de Universiteit Gent, de geschiedenis van het verzet in het begin van de jaren 1980 op de onderzoeksagenda te zetten. Het is inmiddels uitgemond in meer dan 70 masterscripties en meerdere proefschriften. Een rijkdom waar ik vandaag volop uit kan putten.
De titel van mijn voordracht is gebaseerd op de in 1989 door het Mercatorfonds prestigieus uitgegeven geschiedenis van Gent waaraan Herman meewerkte: Gent. Apologie van een rebelse stad.
Laat mij meteen beginnen met een antwoord te geven op de vraag in de titel. Was Gent tijdens de Duitse bezetting een rebelse stad, versta een stad waar veel verzet werd gepleegd? De tabel op de slide biedt een aanknopingspunt om daarover na te denken. Het staafdiagram toont het aantal aanslagen en sabotagedaden per 10.000 inwoners en per gerechtelijk arrondissement op basis van gerechtelijke bronnen.
We zien het gerechtelijk arrondissement Gent helemaal onderaan op de derde laatste plaats met 0,8 aanslagen en sabotagedaden per 10.000 inwoners. Niet bepaald het beeld van een rebelse stad.
Nu is het gerechtelijk arrondissement natuurlijk niet de stad en mag verzet ook niet worden verengd tot gewapend verzet in de vorm van aanslagen en sabotagedaden. Er is immers ook burgerlijk verzet in de vorm van hulp aan onderduikers en door de bezetter vervolgden, administratief verzet, sluikpers, het verzamelen en doorgeven van inlichtingen aan de geallieerden. Het verzet had vele vormen en actiemiddelen en er zijn ook aanwijzingen dat het burgerlijke geweldloze verzet in Gent breder verspreid was.
Toch biedt de grafiek meer dan een indicatie. Als we het staafdiagram bekijken, zien we dat Gent niet zo veel afwijkt van de andere Vlaamse arrondissementen. Alle arrondissementen boven 10% zijn Franstalig. Er is dus een duidelijk onderscheid tussen Vlaanderen en Franstalig België. Dat blijkt ook uit andere gegevens:
° 72% van de ca. 800 Belgische clandestiene bladen is Franstalig
° 80% van alle Belgische inlichtingsagenten is Franstalig
° 65% van de arrestaties van verzetslui vindt plaats in Wallonië en Brussel
Slechts 35% van de na de oorlog erkende verzetslui zijn Vlamingen en daar moet dan nog bij in rekening worden gebracht dat er een belangrijk en buitenproportioneel hoog aandeel was van Franstalige Vlamingen in het verzet. Dat was met name ook het geval in Gent.
Slechts 35% van de na de oorlog erkende verzetslui zijn Vlamingen
Franstalige Gentenaars zijn mee van de vroegste initiatiefnemers van verzetsactiviteiten. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat de collaboratie in Vlaanderen sterk vervlochten was met het Vlaams-nationalisme en dus met een milieu dat al lang voor de oorlog de strijd had aangebonden met de Franstalige Vlamingen en die deze strijd verderzetten tijdens de bezetting. Een groep Gentse collaborateurs bezet al in de zomer van 1940 met steun van de bezetter de Ecole des Hautes Etudes en vestigt er zijn hoofdkwartier. Het baart dan ook weinig verwondering dat we sterkhouders van de Ecole terugvinden in het vroege Gentse verzet.
Maar we vinden er ook uitgesproken Vlaamsgezinde figuren in terug. Bijvoorbeeld Albert Maertens, de latere directeur van Het Laatste Nieuws, voor de oorlog lid van ’t Zal Wel Gaan en van de Liberale Vlaamse Studenten Vereniging, organisaties die Vlaamsgezindheid koppelden aan een uitgesproken antifascisme. Hij gaf met een groep gelijkgezinden, onder wie zijn vrouw Lea Verkein, in november 1940 het allereerste clandestiene blad in Gent uit onder de titel De Kleine Belg. Het kende vooral een verspreiding onder universiteitsstudenten en kon als een clandestiene voorzetting worden beschouwd van het vooroorlogse blad Neonumanisme waar Maertens redacteur van was en dat toen al een Vlaamsgezind antwoord bood op het fasciserende Vlaams-nationalisme.
Levensgevaarlijke ‘verzetjes’
Behalve de eerste clandestiene bladen, zien we in het eerste jaar van de bezetting in Gent, zoals overal elders in België, kleine symbolische verzetsacties. Het aanbrengen van anti-Duitse slogans, het bekladden van Duitse propaganda, het verzetten van Duitse verkeerssignalisatie, kleine sabotage-acties zoals het doorsnijden van kabels allerhande of gewoon het ostentatief tonen van misprijzen voor de bezetter. Begin 1941 meldt de Gentse Oberfeldkommandantur dat Belgische burgers zich het trottoir toe-eigenen waardoor Duitse militairen zich genoodzaakt zien op de rijbaan te lopen.
Het is de tijd van wat de Nederlandse historicus Chris Van der Heijden in zijn fel bediscussieerde boek Grijs Verleden over Nederland tijdens de bezetting, ‘verzetjes’ heeft genoemd.
Dat dergelijke verzetjes nochtans levensgevaarlijk waren, wordt wel aangetoond door wat Remi Cours overkwam. De Gentse voddenhandelaar en vader van vier kinderen werd op 9 december 1940 aan de Snepbrug betrapt door Duitse militairen toen hij kabels doorsneed. Er volgde een schermutseling waarbij Cours een wapen afhandig kon maken en vuurde op de Duitsers. Hij kon ontkomen, maar werd een paar dagen later opgepakt en verscheen op 27 december 1940 voor een Duits tribunaal dat hem ter dood veroordeelde. Op 24 januari 1941 stierf de veertigjarige Remi Cours voor een vuurpeloton in het executieoord van Rieme en daarmee was een Gentenaar de allereerste Belgische burger die door de bezetter na een proces werd geëxecuteerd. Wie meer over hem wil weten kan het boek van Tim De Craene consulteren over de Duitse executies in Oost- en West-Vlaanderen en daarin lezen dat Cours gedurende zestig jaar anoniem begraven lag. Zijn naam werd niet vernoemd op de jaarlijkse plechtigheden aan het executieoord. Pas in 2001 werd hij herontdekt, herontdekt inderdaad, want na de bevrijding waren er wel degelijk krantenartikelen over hem verschenen en hij werd postuum ook erkend als lid van het communistische verzet. Dat hij dat ook was, is eerder onwaarschijnlijk. Het lijkt er eerder op dat de KP na de oorlog even geprobeerd heeft Cours te recupereren. Dat hij in de vergeetput belandde, komt wellicht door het feit dat er grote twijfels rezen over de verzetsmotieven van Cours. Het bleek dat hij herhaaldelijk diefstallen van metalen pleegde en niet alleen ten koste van de bezetter.
Konden er over de motieven van Cours twijfels bestaan, dan was dat zeker niet het geval voor Willy Drory, die al op 18 november 1940 door de bezetter werd doodgeschoten nadat hij probeerde te vluchten toen hij betrapt werd in de verboden kustzone in Middelkerke. Drory, een Franstalige Gentse liberaal, was betrokken bij het netwerk Martiny-Daumerie, een van de vroegst opgerichte inlichtingennetwerken van België gelieerd met de Britse geheime dienst en met opvallend veel Franstalige Vlamingen, ook een aantal Gentenaars.
Deze voorbeelden tonen aan dat ook deze vroege zogeheten ‘verzetjes’ levensgevaarlijk konden zijn. Het is dan ook begrijpelijk dat verzetsactiviteiten zich verspreiden via netwerken van gelijkgezinden waarin men vertrouwen kon hebben. Specifiek voor Gent moet op dat gebied de universiteit worden genoemd en het milieu van antifascistische studenten.
Adel in verzet
Voorts tref je in Gent vroeg verzet aan in milieus waar je die ook elders in België aantreft. Met name organisaties van Belgischgezinde oud-strijders uit de Eerste Wereldoorlog, het officieel onderwijs, de rijks- en stadsscholen. Vanuit het Koninklijk Atheneum van Gent werden in februari 1941 bijvoorbeeld vlugschriften verspreid tegen de Nieuwe Ordegezinde drijverijen in de Vakbond van het Officieel Middelbaar Onderwijs (OMO).
Leden van de V-Liga waren betrokken bij het helpen ontsnappen van neergehaalde Britse piloten
Voorts was er de adel. Voor Gent moet hier Philippe de Hemptinne en zijn familie worden genoemd. De Gentse industrieel stichtte in september 1940 de organisatie Victoire-Liberté of Overwinning en Vrijheid, want tweetaligheid werd hoog in het vaandel geschreven van deze organisatie die verder werd gekenmerkt door royalisme en Belgisch patriottisme. Ze verspreidde zich vanuit Gent over Oost- en West-Vlaanderen en nam in de lente van 1941 de naam V-Liga aan, geïnspireerd door het V-teken dat door de Britse radio begin 1941 werd gepromoot. De organisatie verspreidde vlugschriften en clandestiene pers, onder meer La Libre Belgique en vanaf augustus 1941 het blad Vrij. Het had medewerkers van uiteenlopende politieke overtuigingen, niet alleen katholieken zoals de Hemptinne, maar ook liberalen en socialisten. Leden van de V-Liga waren ook al heel vroeg betrokken bij het helpen ontsnappen van neergehaalde Britse piloten en betrokken bij inlichtingenwerk.
Het is in dat kader dat Philippe de Hemptinne op 9 oktober 1941 werd gearresteerd na infiltratie door de Duitse Abwehr. Het verzetswerk werd voortgezet door zijn broer Hubert en toen die op 15 februari 1942 werd aangehouden nam diens echtgenote Denise Rottiers de fakkel over tot die ook werd gearresteerd. Uiteindelijk zou als gevolg van de Duitse repressie deze eerste grote in Gent ontstane verzetsbeweging medio 1942 verdwijnen. Vele leden van de V-Liga doken later op in andere verzetsorganisaties.
We zijn inmiddels al een heel eind in de tijd gevorderd. Waar in de zomer van 1940 zeer velen geloofden dat Duitsland de oorlog had gewonnen, kalfde die overtuiging langzaam af. Het standhouden van de Britten na de Slag om Engeland is een eerste cesuur. Op 11 november 1940 riskeren in heel België en ook in Gent burgers om hun gehechtheid aan het Belgische vaderland openlijk te belijden. Hetzelfde gebeurde op 21 juli 1941, een maand nadat met Operatie Barbarossa, de aanval van Duitsland op de Sovjetunie, de Duitse overwinning al een stuk minder zeker was geworden. Al sneed het Duitse offensief toen nog door de Russische boter. Pas in de winter van 1941-1942, werd de boter keihard, het Duitse offensief liep vast en er kon twijfel groeien over het succes van de Duitse opmars. Twee weken voor het begin van de winter, op 7 december 1941, kwam na Pearl Harbor Amerika in de oorlog.
Vele historici gaan ervan uit dat in de tweede helft van 1941 als gevolg van de genoemde gebeurtenissen de publieke opinie kantelde. Herman Van Goethem verdedigt in zijn recente en opgemerkte boek 1942. Het jaar van de stilte, de stelling dat dit pas gebeurde in november 1942 toen de Amerikanen landden in Noord-Afrika en de Duitsers er werden verjaagd. Niet alleen de publieke opinie maar de hele strategie van de Belgische overheden, de Belgische regering in Londen en zelfs van de geallieerden zou toen zijn gekanteld. Tot die tijd werd er aldus Van Goethem ernstig rekening gehouden met de mogelijkheid van een compromisvrede, pas daarna werd een jusqu’au boutisme de leidraad en dat veranderde zowat alles, ook de houding ten aanzien van het verzet.
Gentse communisten
Over deze stelling zal nog wel wat inkt vloeien, ik ga er niet verder op in. Voor wie na 22 juni 1941, toen de oorlog in de Sovjet-Unie losbarstte, in ieder geval alles veranderde, was voor de communisten die immers sedert het Duits-Russisch niet-aanvalspact (24 augustus 1939) in een onmogelijk spagaat zaten. Aan de leiband van Moskou verkondigde de KPB de neutraliteit: noch Berlijn, noch Londen en vervreemdde zich zo van een deel van haar antifascistische achterban. Haar acties, onder meer het uitlokken van stakingen en voedselmanifestaties, richtten zich op de sociale problemen als gevolg van de bezetting, op de gebrekkige ravitaillering, de werkloosheid, enzovoort. Gentse communistische leiders onderhandelden met de bezetter om een legale communistische krant uit te geven. Maar de verhouding was allerminst harmonieus. Einde 1940 verscheen met De Volkswil een eerste communistisch clandestien blad in Gent, in april 1941 volgde Radio Moskou. Er ontstond ook een communistische jongerenorganisatie, de Revolutionaire Volksjeugd, waar onder meer de Gentenaars Georges Hebbelinck en André Mandryckx een belangrijke rol in speelden.
Aan de leiband van Moskou verkondigde de KPB de neutraliteit
Operatie Sonnenwende, de Duitse actie met de bedoeling de communistische rank en file in bezet Europa op te pakken daags voor Barbarossa, betekende een zware klap en dreef de KPB in de clandestiniteit. Ook in Gent werden heel wat communisten, zoals Mandryckcx opgepakt. Maar een kopstuk als Hebbelynck kon tijdig onderduiken en clandestien zijn activiteiten voortzetten.
Vanuit Moskou kreeg de KPB de opdracht de gewapende actie te starten. Daartoe werden de Gewapende Partizanen opgericht. Dat verliep in Gent moeizaam bij gebrek aan sociale achterban. Het aantal acties was beperkt en de overgang naar de clandestiniteit bleek allerminst evident. Pas nadat de Duitse repressie ongenadig toesloeg, herstructureerde de partij zich in kleine geheime cellen. Interessant is dat sommige leden van de Gewapende Partizanen overkwamen uit andere verzetsbewegingen, onder meer uit de V-Liga. Dat doet vragen stellen over het communistische gehalte van de Gentse Gewapende Partizanen.
Dezelfde vraag stelt zich nog dwingender voor de geschiedenis van het Gentse Onafhankelijkheidsfront. Het OF werd door de KPB in het leven geroepen als een antifascistisch en in principe pluralistisch eenheidsfront, maar wel met de bedoeling er stevig de touwtjes van vast te houden. In Vlaanderen was dat problematisch door de zwakte van de KPB. Gent was geen uitzondering. Het OF werd er weliswaar opgericht door de communisten Gerard Van Moerkerke en vooral Willy De Coninck, die als vrijwilliger in de Spaanse Burgeroorlog had gevochten. De Coninck was voor de oorlog actief geweest was in ’t Zal Wel Gaan. Langs de lijnen van dat netwerk en andere universitaire en onderwijsnetwerken ontwikkelde het Gentse OF zich als een daadwerkelijk pluralistische organisatie met eerder zwakke banden met de KPB. Onder meer de al eerdergenoemde Albert Maertens trad toe en die nam zijn liberale partijgenoot Laurent Merchiers mee.
© Letterenhuis Antwerpen
Progressieve katholieken zoals studieprefect André Alers en priester Felix Goethals speelden ook een rol. Achilles Mussche kan dan weer eerder als sociaaldemocraat worden beschouwd, zoals ook Herman Thiery, beter bekend onder zijn schrijversnaam Johan Daisne. Deze laatste werd een van de drijvende krachten achter het Gentse OF-sluikblad Het Belfort dat financiële steun ontving van de Franstalige Gentse liberale voorman Henri Story, gewezen schepen van de Stad Gent en een echte verbindingsfiguur tussen diverse Gentse verzetsgroepen. Als bankier en industrieel was hij bovendien een belangrijke financier van het verzet, ook van het Gentse OF, tot zijn arrestatie in oktober 1943 en deportatie naar een KZ dat hij niet zou overleven, ‘tombé pour son idéal et la Belgique’, zoals La Flandre Libérale het na de oorlog schreef.
De rol van vooral liberalen, maar ook socialisten en progressieve katholieken in het Gentse OF, was zo belangrijk dat het niet opgaat het OF als een mantelorganisatie van de KPB te betitelen. Het OF hield zich tot 1943 ook afzijdig van gewelddadige acties.
Militair verzet
Helemaal gericht op militaire acties was een aantal verzetsorganisaties die ontstonden in kringen van militairen en oud-militairen, al werd daarbij niet in de eerste plaats en soms zelfs helemaal niet gedacht aan clandestiene guerrilla-acties, zoals de Gewapende Partizanen die uitvoerden, maar eerder aan een reguliere oorlogsvoering die natuurlijk pas mogelijk zou zijn met de steun van geallieerde bevrijdingstroepen.
In Gent waren er afdelingen van nationale organisaties als het Belgisch Legioen en het zeer rechtse Nationaal Legioen. De eerste organisatie van die snit was het Belgisch Legioen onder de leiding van reservecommandant Charles Claser die een overtuigd voorstander was van een Nieuwe antidemocratische Orde onder de leiding van koning Leopold III. In Gent had hij contact met officieren van het Belgisch Leger die de opdracht kregen een Zone I van het Belgisch Legioen uit te bouwen in Oost- en West-Vlaanderen.
Ideologisch in dezelfde hoek is het Nationaal Legioen te situeren, onder leiding van de Luikenaar Paul Hoornaert, een onversneden fascist die zijn organisatie al voor de oorlog stichtte. Ze kon nog even bovengronds doorwerken tot ze door de bezetter werd verboden in augustus 1941. Het Nationaal Legioen had in Gent een beperkte aanhang van een veertigtal leden. Er opereerden ook een aantal Gentse kernen van organisatie van Belgisch-nationalistische en vaak Franstalige oud-militairen die zich als verzetsgroepen beschouwden, maar waar weinig daadwerkelijke actie van uitging.
In de loop van 1942 zouden de meeste van deze organisaties opgaan in het Belgisch Legioen, waar ook heel wat leden van de V-Liga terechtkwamen nadat die organisatie werd opgerold. Het Belgisch Legioen in Gent stond onder commando van Albert Tollenaere, een reservecommandant en ingenieur, tot diens arrestatie in oktober 1942. Hij werd opgevolgd door George De Groote, die al een maand later zelf werd gearresteerd en ook diens opvolger hield het niet lang vol.
De Duitse repressie is een belangrijke factor bij de bestudering van het verzet. Arrestaties en het gevangennemen, terechtstellen of deporteren van verzetslui zorgen voortdurend voor organisatorische verandering en herstructurering waardoor het voor de historicus niet gemakkelijk is altijd de lijnen goed te volgen. De Duitse repressie neemt gradueel toe in de loop van de bezetting en loopt parallel met enerzijds een schaalvergroting van het verzet vanaf 1943 en anderzijds het toenemen van gewelddadige acties. Voor een stad als Gent is het vanaf 1943 niet meer mogelijk om zoals dat voor de periode voordien nog wel mogelijk was, in een kort bestek de ontwikkelingen gedetailleerd in beeld te brengen. Ik beperk me dan ook noodgedwongen tot enkele algemene beschouwingen.
In 1942 zorgde de verplichte tewerkstelling ervoor, eerst in België en vanaf oktober ook in Duitsland, dat de impact van de bezetting voelbaar was in elk Belgisch gezin. Honderdduizenden Belgen werden manu militari gedwongen tewerkgesteld en wie zich onttrok riskeerde nog zwaardere vormen van dwangarbeid. Velen verkozen nochtans de clandestiniteit en moesten ondersteund worden op het vlak van huisvesting en ravitaillering.
Ook de jacht op Joden werd opgedreven met razzia’s die duizenden Joden in de clandestiniteit dreef. Rond de jaarwisseling 1942-1943 werd het duidelijk voor wie het wilde weten dat de oorlogskansen keerden. Ik verwees al naar wat Herman Van Goethem daarover schreef, maar er was natuurlijk toch vooral de Slag om Stalingrad waar het Duitse leger in februari 1943 vernietigd werd. Die feiten waren bekend, onder meer via Radio London of Radio België die massaal beluisterd werden.
Het zijn allemaal factoren die verklaren waarom het verzet meer aanhang verwierf, al mag men de notie massificatie zeker niet in de mond of de pen nemen. Naar schatting zijn er in Gent (inclusief Gentbrugge, Ledeberg, Sint-Amandsberg en Mariakerke) ongeveer 2.500 mensen actief geweest in het verzet op een totale bevolking van 222.000, of iets meer dan een percent van de bevolking.
De grafiek toont het verloop van het aantal mensen dat deel uitmaakt van het verzet. Pas tegen 1944 overstijgt dat de 2.000 personen. Deze groep is gedifferentieerder dan de pioniers van het verzet. De rekrutering gebeurde niet meer zoals in het begin in de direct eigen sociale omgeving. Het aandeel Franstaligen daalt door een grotere influx Nederlandstalige Gentenaars. Verzetsorganisaties ontwikkelden zich functioneel. Doordat communicatie belangrijker werd in grotere organisaties kwamen gespecialiseerde koeriersfuncties tot ontwikkeling. Doordat het verzet meer hulp moest bieden aan onderduikers werd financiële ondersteuning belangrijk, alsook infiltratie in de administratie van ravitaillering. Het zorgde voor een stijging van burgerlijk verzet. Inlichtingsagenten werden gerekruteerd in vitale sectoren zoals de spoorwegen. De sluikpers was op zoek naar drukkers, enzovoort.
Organisatorisch veranderde er veel in 1942-1943. De verzetsactiviteiten namen toe. Ook het geweld nam toe met meer sabotagedaden en aanslagen, al bleef dat in Gent toch al bij al zeer beperkt, de cijfers van de grafiek die ik eerder besprak indachtig. Het gebrek aan wapens heeft daar ook een rol in gespeeld.
Er waren in het Gentse nauwelijks wapendroppings. Desondanks hield de Duitse repressie stevig huis in het Gentse. In het totaal werden in Gent 733 arrestaties verricht. De Gentse verzetsorganisaties kregen ook meer verbinding met nationale netwerken en nationale netwerken plantten in Gent lokale groepen in. Vooral voor inlichtingenwerk en vluchtlijnen betekende dat efficiëntiewinst. Deze nationale herstructurering van het Gentse verzet maakt dat in de naoorlogse perceptie veel van de diversiteit uit de beginjaren is verloren gegaan, al bleven er in 1943 en 1944 ook wel specifieke Gentse lokale verzetsgroepjes opduiken of bestaan.
In een van die specifiek Gentse groepen was Omer De Ras, de stiefvader van Herman Balthazar, actief. Omer De Ras werd in de meidagen als gemobiliseerd soldaat krijgsgevangen genomen en zat in een Oostenrijk gevangen tot hij begin 1941 zoals de meeste Vlaamse krijgsgevangen soldaten in het kader van de Flamenpolitik, de door Hitler bevolen bevoordeling van de Vlamingen, werd vrijgelaten. Hij was niet onder de indruk van deze geste, want terug in België liet hij zich vrijwel onmiddellijk door zijn oudere broer rekruteren voor een lokale Gentse verzetsgroep die luisterde naar de naam Het Belgisch Verbond.
Centrale figuur in deze groep was de arts Raphaël Schotte die in de loop van de bezetting actief werd in een complex verzetsnetwerk. Hij was actief bij de inlichtingendienst Cohors-Asturies en Zig, en als chirurg aan het hospitaal de Heilige Familie (vandaag Sint-Lucas) verzorgde hij clandestien geregeld gewonde verzetslui. Zelf rekruteerde hij andere artsen om het verzet bij te staan. Het is een typisch voorbeeld van hoe het verzet zich functioneel ontwikkelde. Maar door zijn talrijke activiteiten liep Schotte ook in de kijker van de Duitse repressiediensten. Op 20 mei 1944 werd hij opgepakt in zijn praktijk aan de Sint-Salvatorstraat en nog dezelfde dag wordt Omer De Ras en andere leden van de groep opgepakt door de Gentse afdeling van de Sipo/SD en opgesloten in de Duitse afdeling van de Nieuwe Wandeling. Na zware mishandelingen, ook door Vlamingen in dienst van de Sipo/SD’ers, werd Omer De Ras op 17 juni 1944 naar Buchenwald gedeporteerd waar hij in Nacht und Nebel verdwijnt. Zijn familie blijft heel de oorlog in het ongewisse van zijn lot. Omer de Ras zat in Buchenwald in dezelfde barak als Jorge Semprún, de Spaans-Franse communistische verzetsstrijders die na de oorlog bekend werd als minister van cultuur in de regering van Felipe Gonzalez en als scenarioschrijvers van films en ook van romans. Over zijn ervaringen in Buchenwald schreef hij de bundel Schrijven of leven met verhalen van dood en solidariteit, van ontroering en walging. Het zijn ook de verhalen van Omer De Ras.
Op 11 april 1945 werd hij bevrijd en in 1947 werd hij erkend als politiek gevangene en als lid van het gewapende verzet. Dit laatste liep allerminst van een leien dakje. Kleine lokale groeperingen konden weinig gewicht in de schaal werpen bij de commissies die gingen over erkenning. Uiteindelijk werd Omer De Ras toch erkend als gewapend verzetsman als lid van het Bevrijdingsleger/Armée de la Libération, een nationale erkende gewapende verzetsgroepering, ontstaan in Luik en van christendemocratische signatuur. Of hij daarin werkelijk actief was, kan worden betwijfeld. Het lijkt er eerder op dat het Bevrijdingsleger diende als instrument om erkend te geraken en andersom kon het Bevrijdingsleger met de opslorping van Het Belgisch Verbond en andere lokale groepen zich als een nationale verzetsgroep profileren. Dit paste wellicht ook in een strategie om een politieke partij te vormen vanuit linkse christendemocratisch georiënteerde verzetsmilieus. In deze Union Démocratique Belge / Belgische Democratische Unie (UDB), die een kortstondig bestaan kende in de eerste naoorlogse jaren, was Omer De Ras actief in het nationaal bestuur. Voor het overige heeft hij zich na de oorlog niet meer geprofileerd als gewezen verzetsman en politiek gevangene, wel integendeel. Hij ontwikkelde een hekel aan dit soort van geldingsdrang.
Omer De Ras overleed in 1989. Op zijn gedachtenisprentje, waar overigens geen christelijke symbolen meer te bespeuren zijn, stond een gedicht van zijn stiefkleinzoon Nic Balthazar:
‘Van u weze vandaag nog honderd maal verteld / het grote verhaal van de kleine held.
Er blijft vandaag iets onbeslapen in ons groot verdriet / om een tengere man die nooit baas was van iets behalve dan / misschien van zijn eigen nederigheid.’
Beluister hier de lezing van Bruno De Wever.